----------------------------------------------
Als het gaat over taalgebruik maken we hier grosso modo een indeling in MONDELING en LICHAMELIJK taalgebruik.
Bij beide soorten taalgebruik kan je opnieuw een opdeling maken in positief en negatief taalgebruik. Wat positief of negatief is hangt onder andere af van de bepaalde doelgroep. We bekijken deze indeling voor de doelgroep kleuters.
1.MONDELING TAALGEBRUIK
Positief:
.Duidelijk taalgebruik
.Omschrijf steeds duidelijk wat je bedoeld
.Bij instructies werk je steeds met ‘ik’boodschappen, niet vragend werken.
.Uitleg geven bij instructies (Niet; ruim je rommel op. Wel: Ik zou raag hebben dat je jou
speelgoed terug in de doos stopt.
.Laat het kind herhalen wat je zegt om te kijken of hij/zij het begreep
.Een stopinstructie steeds laten volgen door een doeinstructie
-Dialect gebruiken
-Hard spreken, blijf beter steeds rustig zelfs bij terrechtwijzing
-Woorden en termen gebruiken die men niet kent.
2.LICHAMELIJK TAALGEBRUIK
Positief:
.rustige lichaamshouding en mimiek
.Ooghoogte gelijk met ooghoogte van kind
.Mond beweging duidelijk articuleren
Negatief:
.Felle, plotse lichaamsbewegingen (tevens arm en beenbewegingen
-geen oogcontact hebben
-boos gezicht ‘te lang’ aanhouden
Laat het dus duidelijk zijn dat ‘positief’ en ‘negatief’ relatieve begrippen zijn. Het verschilt van
doelgroep tot doelgroep. Tegen een hardhorig persoon praat je bijvoorbeeld wel best wat
harder(?)… . Alles staat dus in relatie met de situatie of de persoon die je voor je krijgt
- Natuurlijk gaat het bij het juist toepassen van taal voor een groot gedeelte wel over gevoelens tonen of juist beheersen. Bij de volgende onderdelen zal het vooral gaan over activiteiten en doelgroepen. Hier gaat het op het eerste zicht niet meer over ‘gevoel’. Toch blijft ‘gevoel’ belangrijk bij deze onderdelen. Ontploiïng van de groepsgeest, zelfzekerheid, zelfredzaamheid, leren sluiten van compromis,….allemaal dingen die toch gelinkt blijven aan het woord ‘gevoel’.
Verteltechnieken.
-------------------------
Oogcontact
De verteller houdt oogcontact met het publiek en kan daardoor zien hoe en of de informatie overkomt.
De introductie van het verhaal
In veel culturen wordt een vertelling ingeleid door een oproep, bijvoorbeeld 'Er tin tin...', het publiek geeft daarop antwoord, zoals: 'Sigri tin, tin...'
De intonatie
De intonatie geeft de hoogtepunten van het verhaal aan en houdt de concentratie van het publiek op peil.
Stembereik
Probeer je stem uit in de lokatie, richt je tot de achterste rij en controleer of je verstaanbaar bent.
De interactie
Bij vertellen is het normaal dat het publiek de verteller onderbreekt met vragen en opmerkingen, voor een raadsel, lied of spreuk.
Het gebruik van handelingswoorden en -werkwoorden
Gebruik bij je vertelling woorden en werkwoorden die actie oproepen, bijvoorbeeld: het water spat bruist; de slang kronkelt, sist; de olifant tettert met zijn slurf.
De overdracht van beelden
Gebruik je eigen herinneringen bij het beschrijven van beelden, geluiden, kleuren, geuren, sferen, lokaties, relaties en personen.
Het gebruik van natuurlijke geluiden (onomatopeeën)
Dit roept sfeer op en plaatst het publiek op de plaats van de gebeurtenis in het verhaal.
Tempo en ritme van het verhaal
Door langzaam te vertellen als iemand uit het verhaal heel moe is of snel als een personage haast heeft.
Gebruik van bewegingen en gebaren
Dit kan bijvoorbeeld bij je intro, maar ook ter versterking van het verhaal. Je kunt ook een stuk uit het verhaal spelen of mimen, even een uitstapje maken. Dit is kenmerkend voor het vertellen in sommige culturen. Het effect kan ook bereikt worden door onderbrekingen van het publiek.
Eiqen interpretatie van het verhaal
Vertel niet letterlijk na uit het geschreven verhaal, maar zorg dat je zelf de beelden ziet en je eigen woorden kiest, die je aanpast aan het niveau, begrip en de taal van het Publiek.
Inzicht in de verhaalstructuur
Ontdek bij de voorbereiding waar de hoogtepunten zijn, hoe en waar je wil beginnen en eindigen. Dat kan in verband met je publiek anders zijn dan in het verhaal of boek.
Inzicht in de rollen van de personages
De verteller doorziet bij de voorbereiding wie de hoofdpersoon is, wie kijkt, wie niet kijkt, wie handelt. De personages kunnen ook de dingen uit het verhaal zijn .
Het actualiseren van het verhaal
Het vertellen van bepaalde passages in de tegenwoordige tijd bevordert het oproepen van de beelden van het verhaal.
Anticiperen en flashbacks plegen
Zowel ter verduidelijking als vertelvorm of om de aandacht van het publiek erbij te houden.
De inschatting van het publiek
Zowel bij de voorbereiding als tijdens het vertellen is het belangrijk dat je woordkeus, taal, sfeer, ritme, bewegingen zoveel mogelijk aan je publiek aanpast.
Gebruik van attributen
Om de nieuwsgierigheid op te roepen of symbolisch.
Het gebruik van liedjes en versjes
In de vertelling geeft mogelijkheden om het publiek bij het vertellen te betrekken. Ze mogen daarbij meezingen.
Het gebruik van een andere (eigen) taaldialect in de vertelling
Zowel voor het kennismaken met andere klanken en talen als voor herkenning van het publiek.
Vertelstrategie in verband met leeftijd of stoornis
Een indirecte benadering is vaak voor groot en klein minder bedreigend.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten