Soorten activiteiten.

1.Soorten activiteiten Soorten activiteiten Soorten activiteiten

1.a. Er worden tal van indelingen gebruikt om verschillende soorten van

activiteiten in te delen. We benoemen even de belangrijkste soorten.


  • 1.Socio-emotioneel

  • 2.ADL/Huishoudelijke activiteiten

  • 3.Communicatie en taal

  • 4.Denkontwikkeling
  • 5.Psycho-motorisch

(beweging) omvat zowel fijne als grove motoriek

  • 6.Muzikaal
  • 7.Beeldend



Er zijn dus verschillende soorten van activiteiten. Vaak zijn activiteiten niet

SLECHTS onder 1 soort te plaatsen maar een combinatie van soorten. Dans is

bijvoorbeeld zowel een beeldende, muzikale als psycho-motorische activiteit.


Vraagjes

1. Welke ruwe verdeling wordt gemaakt bij de activiteiten? Geef ook telkens enkele voorbeelden.
2. Benoem bij een gegeven activiteit tot welke soort activiteiten het hoort.
3. Leg uit wat grove motoriek is
4. Leg uit wat fijne motoriek is.
5. Bij welke soort activiteit hoort muziek? Leg uit.


Taal/communicatie & Verteltechnieken

Taal en communicatie.
----------------------------------------------
Als het gaat over taalgebruik maken we hier grosso modo een indeling in MONDELING en LICHAMELIJK taalgebruik.

Bij beide soorten taalgebruik kan je opnieuw een opdeling maken in positief en negatief taalgebruik. Wat positief of negatief is hangt onder andere af van de bepaalde doelgroep. We bekijken deze indeling voor de doelgroep kleuters.

1.MONDELING TAALGEBRUIK

Positief:

.Duidelijk taalgebruik


.Omschrijf steeds duidelijk wat je bedoeld


.Bij instructies werk je steeds met ikboodschappen, niet vragend werken.


.Uitleg geven bij instructies (Niet; ruim je rommel op. Wel: Ik zou raag hebben dat je jou


speelgoed terug in de doos stopt.


.Laat het kind herhalen wat je zegt om te kijken of hij/zij het begreep


.Een stopinstructie steeds laten volgen door een doeinstructie



Negatief:

-Dialect gebruiken


-Hard spreken, blijf beter steeds rustig zelfs bij terrechtwijzing


-Woorden en termen gebruiken die men niet kent.


2.LICHAMELIJK TAALGEBRUIK

Positief:

.rustige lichaamshouding en mimiek


.Ooghoogte gelijk met ooghoogte van kind


.Mond beweging duidelijk articuleren



Negatief:



.Felle, plotse lichaamsbewegingen (tevens arm en beenbewegingen


-geen oogcontact hebben


-boos gezicht te lang aanhouden



Laat het dus duidelijk zijn dat positief en negatief relatieve begrippen zijn. Het verschilt van


doelgroep tot doelgroep. Tegen een hardhorig persoon praat je bijvoorbeeld wel best wat


harder(?) . Alles staat dus in relatie met de situatie of de persoon die je voor je krijgt



  • Natuurlijk gaat het bij het juist toepassen van taal voor een groot gedeelte wel over gevoelens tonen of juist beheersen. Bij de volgende onderdelen zal het vooral gaan over activiteiten en doelgroepen. Hier gaat het op het eerste zicht niet meer over gevoel. Toch blijft gevoel belangrijk bij deze onderdelen. Ontploiïng van de groepsgeest, zelfzekerheid, zelfredzaamheid, leren sluiten van compromis,.allemaal dingen die toch gelinkt blijven aan het woord gevoel.

Verteltechnieken.
-------------------------

Oogcontact
De verteller houdt oogcontact met het publiek en kan daardoor zien hoe en of de informatie overkomt.

De introductie van het verhaal
In veel culturen wordt een vertelling ingeleid door een oproep, bijvoorbeeld 'Er tin tin...', het publiek geeft daarop antwoord, zoals: 'Sigri tin, tin...'

De intonatie
De intonatie geeft de hoogtepunten van het verhaal aan en houdt de concentratie van het publiek op peil.

Stembereik
Probeer je stem uit in de lokatie, richt je tot de achterste rij en controleer of je verstaanbaar bent.

De interactie
Bij vertellen is het normaal dat het publiek de verteller onderbreekt met vragen en opmerkingen, voor een raadsel, lied of spreuk.

Het gebruik van handelingswoorden en -werkwoorden
Gebruik bij je vertelling woorden en werkwoorden die actie oproepen, bijvoorbeeld: het water spat bruist; de slang kronkelt, sist; de olifant tettert met zijn slurf.

De overdracht van beelden
Gebruik je eigen herinneringen bij het beschrijven van beelden, geluiden, kleuren, geuren, sferen, lokaties, relaties en personen.

Het gebruik van natuurlijke geluiden (onomatopeeën)
Dit roept sfeer op en plaatst het publiek op de plaats van de gebeurtenis in het verhaal.

Tempo en ritme van het verhaal
Door langzaam te vertellen als iemand uit het verhaal heel moe is of snel als een personage haast heeft.

Gebruik van bewegingen en gebaren
Dit kan bijvoorbeeld bij je intro, maar ook ter versterking van het verhaal. Je kunt ook een stuk uit het verhaal spelen of mimen, even een uitstapje maken. Dit is kenmerkend voor het vertellen in sommige culturen. Het effect kan ook bereikt worden door onderbrekingen van het publiek.

Eiqen interpretatie van het verhaal
Vertel niet letterlijk na uit het geschreven verhaal, maar zorg dat je zelf de beelden ziet en je eigen woorden kiest, die je aanpast aan het niveau, begrip en de taal van het Publiek.

Inzicht in de verhaalstructuur
Ontdek bij de voorbereiding waar de hoogtepunten zijn, hoe en waar je wil beginnen en eindigen. Dat kan in verband met je publiek anders zijn dan in het verhaal of boek.

Inzicht in de rollen van de personages
De verteller doorziet bij de voorbereiding wie de hoofdpersoon is, wie kijkt, wie niet kijkt, wie handelt. De personages kunnen ook de dingen uit het verhaal zijn .

Het actualiseren van het verhaal
Het vertellen van bepaalde passages in de tegenwoordige tijd bevordert het oproepen van de beelden van het verhaal.

Anticiperen en flashbacks plegen
Zowel ter verduidelijking als vertelvorm of om de aandacht van het publiek erbij te houden.

De inschatting van het publiek
Zowel bij de voorbereiding als tijdens het vertellen is het belangrijk dat je woordkeus, taal, sfeer, ritme, bewegingen zoveel mogelijk aan je publiek aanpast.

Gebruik van attributen
Om de nieuwsgierigheid op te roepen of symbolisch.

Het gebruik van liedjes en versjes
In de vertelling geeft mogelijkheden om het publiek bij het vertellen te betrekken. Ze mogen daarbij meezingen.

Het gebruik van een andere (eigen) taaldialect in de vertelling
Zowel voor het kennismaken met andere klanken en talen als voor herkenning van het publiek.

Vertelstrategie in verband met leeftijd of stoornis
Een indirecte benadering is vaak voor groot en klein minder bedreigend.

2.Beperkingen en grenzen bij doelgroepen

Zoals we reeds zagen kan je niet van iedere doelgroep dezelfde verwachtingen hebben. Iedere doelgroep heeft wel ergens zijn beperkingen of grens. We gaan dit even dieper uitspitten met enkele voorbeelden.

2a. Grove motoriek.

Beperkingen tov deze activiteiten zie je vooral bij kleuters, mensen met een lichamelijke handicap en oudere mensen. Je kan van deze doelgroepen niet verwachten dat ze een (ingewikkelde) dans gaan aanleren. Kleuters kan je laten jumpen terwijl bejaarden dan weer meer gebaat zijn met het dansen op slow-muziek. Ik haal hierbij het meest voor de hand liggend voorbeeld aan om de beperkingen te verduidelijken, maar soms kunnen de beperkingen ook minder duidelijk zichtbaar zijn.

2b. Fijne motoriek.

Zowel de hierboven genoemde doelgroepen hebben ivm fijne motoriek hun beperkingen, maar ook bij gezonde volwassen mensen zijn er beperkingen. Deze hebben dan niets te meken met leeftijd of handicap, maar eerder met kunde en talent.
Bij kleuters is de fijne motoriek zoals fijne vingerbewegingen nog niet volledig ontwikkeld. Dit vertaalt zich bijvoorbeeld in het niet kunnen kleuren binnen de lintjes, geen rechte lijnen kunnen trekken, nog niet op een blokfluit kunnen spelen**...

**Zoals je ziet zijn er dus ook mengvormen mogelijk tussen de drie soorten activiteiten. Het spelen op een blokfluit hoort bij muziek, maar ook bij fijne motoriek. Wanneer erop gedanst wordt hoort het tevens bij grove motoriek.

2c. Muziek.

Je kan van een kleuter niet verwachten broederJacob na te spelen op een blokfluit. Ook hier gelden de beperkingen voor bepaalde leeftijdsgroepen maar ook kunde en talent heeft hierin zijn zegje.

VRAAGJES
1. Kan je zomaar iedere activiteit uitvoeren bij iedere doelgroep? Leg verder uit aan de hand van een voorbeeld.
2. Wat weet je me te vertellen over beperkingen tov grove motoriek? Leg dit uit adhv een voorbeeld.
3. Wat weet je me te vertellen over beperkingen tov fijne motoriek? Leg dit uit adhv een voorbeeld.
4. Wat weet je me te vertellen over beperkingen tov muzikale activiteiten? Leg dit uit adhv een voorbeeld.
5. Waarom zijn kleuters zo beperkt bij het uitvoeren van fijn-motorische activiteiten?
(multiple-choice is ook mogelijk)

1.Inleiding

1. Inleiding

Het vak expressie bestaat uit enkele onderdelen. Hoofdzaak bij het vak is dat de leerling leert om zelf activiteiten te plannen voor verschillende doelgroepen.

We kijken even verder naar de soorten activiteiten en de term doelgroepen.

1a.EEN DOELGROEP

In de VanDale: doel·groep de; v(m) -en degenen die men bij een bep. bezigheid op het oog heeft

Gericht op het vak expressie; een doelgroep is een groep met gelijkende interessegebieden. Voor iedere groep kan je activiteiten plannen met gerichte doelstellingen. Als voorbeeld halen we de doelgroep 'kleuters' aan. Je kan voor kleuters knutselopdrachten uitzoeken of uitvinden. Deze opdrachten (of alvast de doelstellingen ervan) horen aangepast te zijn aan de doelgroep kleuters. Je kan aan kleuters geen ingewikkelde knutselactiviteiten vragen zoals bijvoorbeeld aan 16 tot 18-jarigen. Zij behoren dan weer tot een andere doelgroep. Je maakt steeds deel uit van verschillende doelgroepen. Je bent leerling, puber, consument, internetgebruiker, deelnemer aan het verkeer... . Dit zijn telkens verschillende doelgroepen.


KENNISVRAAGJES BIJ DIT ONDERDEEL

1. Wat is een doelgroep, geef hierbij enkele voorbeelden.
2. Maakt een persoon slechts deel uit van 1 doelgroep? Leg verder uit.

Deze vragen kunnen ook steeds opgesteld worden in multiple-choice.